C-woorden

Canada – De eerste hardrijwedstrijden in Canada schijnen in 1881 in Montreal en Halifax te zijn gehouden. Een zekere Brown werd kampioen. Toen ze in 1883 weer werden gehouden, behoorden Stewart, Elliott, A. Scott en F. Dowd tot de besten. Ook de Noor Axel Paulsen nam aan deze wedstrijden deel, maar slaagde er niet in enige overwinning op zijn naam te schrijven. Volgens Mulier (Wintersport, 1894) als gevolg van de nogal korte keerpunten, waaraan hij niet gewend zou zijn.

Carving - Door schaatsijzers te carven worden ze getailleerd: het ijzer wordt in het midden iets dunner gemaakt dan aan voor- en achterkant. Carveschaatsen hebben twee pluspunten. Ten eerste sturen de schaatsen in bochten beter en ten tweede paren de schaatsen iets meer draagvlak aan de voordelen van een smal schaatsijzer. De eerste carveschaatsen werden al in 1879 geïntroduceerd door Captain Dowler, een gerespecteerd lid van de London Skating Club. Destijds ging het om kunstschaatsen. Rond 2000 kwam het principe opnieuw in de belangstelling, nu voor baanschaatsen.

Cherry flip - De cherry flip is een sprong bij het kunstrijden waarbij op het rechterbeen achterwaarts-buitenwaarts rijdend naar links wordt gedraaid, de punt van de linker schaats in het ijs wordt gezet om te springen en achterwaarts-buitenwaarts rijdend wordt geland. De cherryflip geldt als een van de makkelijkere sprongen. Hij wordt ook wel spot of toeloop genoemd.

Circus - Het circus vindt zijn oorsprong in de kermissen van weleer, die werden opgevrolijkt door meereizende artiesten die acrobatische toeren en kunstjes makende apen en honden lieten zien. De komst van steeds kostbaardere shows, zoals die waarin paarden optraden, leidden ertoe dat er behoefte ontstond om de cirkel (circus) waarin werd opgetreden af te schermen en te overdekken. Het circus wordt hier genoemd omdat er koorddansers zijn geweest die daarbij schaatsen droegen. Zie ook onder kermis.

Clubschaatsen – In Engeland ontwikkelde zich tegen het einde van de 19e eeuw een vorm van schoonrijden ontwikkeld die aan het begin van de 20e eeuw ter onderscheiding van het opkomende kunstrijden met English style werd aangeduid. Evenals in Nederland werd hiervoor een compacte houten schaats ontwikkeld zonder vooruitstekende delen die tot struikelen konden leiden. Doordat dit schoonrijden voornamelijk plaatsvond in clubverband in overdekte ijshallen werd dit soort schaatsen clubschaatsen genoemd.