H-woorden

Haanappel, Joan (1940) – Nederlands kampioene kunstrijden van 1955 tot en met 1958, toen haar titel werd overgenomen door Sjoukje Dijkstra. Joan vertegenwoordigde Nederland in de periode 1953-1960 achtmaal bij de Europese kampioenschappen (drie bronzen medailles), zesmaal bij de wereldkampioenschappen en tweemaal bij de Olympische winterspelen. Na haar sportieve carrière trad zij toe tot het gezelschap van de Wiener Eisrevue. Toen dit gezelschap na zes jaar werd opgeheven, ging zij over naar Holiday on Ice, waar zij nog eens zes jaar, nu samen met Sjoukje Dijkstra, haar kunnen toonde. Van 1976 tot 2008 was zij actief als tv-verslaggeefster bij alle grote kunstschaatsevenementen, eerst voor Studio Sport en later voor Eurosport. Ook was Joan actief als trainster, scout, lid van de sectie kunstrijden alsmede als lid van het Algemeen Bestuur van de KNSB. Joan Haanappel werd in 2008 bij het beëindigen van haar carrière benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.

Hagen, Harald (1866-1953) -

Befaamde Noorse schaatser, die zowel het hardrijden als het kunstrijden beheerste. Hij kan worden beschouwd als de uitvinder van wat we in Nederland nog steeds (stalen) noren noemen.

Haines, Jackson (1840-1875) – Amerikaan, die als grondlegger van het kunstrijden wordt beschouwd. Zijn verleden is in nevelen gehuld. Er gaan verhalen over een Engelse moeder en een Nederlandse vader. Hij zou in 1840 geboren zijn, een goede opleiding hebben genoten, vroeg getrouwd zijn, twee kinderen hebben gehad, maar dat alles hebben achtergelaten toen hij in 1864 naar Europa vertrok om daar zijn fortuin te zoeken. Via Londen, Parijs en Stockholm kwam hij in Wenen waar hij in de bloeitijd van de wals en de daarmee samenhangende sfeer van grandeur een vruchtbare bodem voor zijn optredens vond. Op 16 januari 1868 demonstreerde hij daar zijn kunnen aan onder andere Keizer Franz Joseph. Hij beschouwde zichzelf als een balletdanser die een act op schaatsen opvoerde. Daartoe kleedde hij zich in voor die tijd vrouwelijk aandoende pakjes die dan ook veel stof deden opwaaien. Maar waar hij ook optrad, overal maakte hij mensen enthousiast voor het artistieke element van het schaatsen. Hij liet een vorm van acrobatisch schaatsen zien die was gebaseerd op dansbewegingen en de tonen van bijpassende muziek. In Wenen was men zodanig onder de indruk dat zijn manier van schaatsen in de Wiener Eislauf-Verein navolging vond en zelfs werd uitgewerkt tot wat later de Weense school en zelfs International Style zou gaan heten. Toen hij op 23 juni 1875 op 35-jarige leeftijd in Finland in Gamla Karleby aan longontsteking overleed, was de kiem voor het huidige kunstrijden gelegd.

Halifax-schaats - De eerste schaatsen met een klemsysteem, dus zonder riemen en banden, werden omstreeks 1873 geproduceerd in het Canadese Halifax door de Starr Manufacturing Co., naar een patent dat was verleend aan John Forbes, een van de medewerkers. Deze schaatsen veroorzaakten een revolutie in tweeërlei opzicht. Enerzijds waren de schaatsers nu verlost van het gedoe met riemen en banden die altijd weer oprekten en zelden een bevredigende verbinding tussen schoen en schaats tot stand brachten. Anderzijds was de toon gezet voor een ontwikkeling die brede navolging kreeg. In Europa was het met name Duitsland waar zich rond 1900 een complete schaatsenindustrie rond de verstelbare geheel metalen schaats ontwikkelde.

Halve houten - Schaatsen waarvan het hout de punt of de krul niet bedekt werden vroeger wel halve houten genoemd. Schaatsen met wel geheel beklede ijzers werden ter onderscheiding als hele houten aangeduid.

Havekotte, Jaap (1912-2014) - Oprichter van de schaatsenfabriek Viking te Almere. Het bedrijf wordt tegenwoordig geleid door zijn zoon Jaap Havekotte jr.

Hele houten - Schaatsen waarvan het gehele ijzer met hout was bekleed werden vroeger wel hele houten genoemd. Schaatsen met gedeeltelijk beklede ijzers werden ter onderscheiding met halve houten aangeduid.

Henie, Sonja (1913-1970) – Noors-Amerikaanse kunstrijdster, die al bij haar leven een legende was. Zij won haar eerste wedstrijd toen zij 7 jaar was en deed op haar elfde mee aan de Olympische spelen van 1924. Zij was 14 toen zij wereldkampioen en 15 toen zij Olympisch kampioen werd. Die wereldtitel hield zij tien jaar vast. Doordat zij zich bij het klimmen der jaren tamelijk jeugdig bleef kleden, bracht zij een revolutie in het vrouwenschaatsen teweeg vanwege de frivoliteit die dat met zich meebracht. Haar plezier in het schaatsen wist ze te vertalen in een veel vrijere vorm van schaatsen dan toen gebruikelijk was. In 1936 beëindigde ze haar amateur-carrière als wedstrijdrijdster. Als professional bleek zij ook over ondernemerschap en commerciële talenten te beschikken. Ze creëerde haar eigen Hollywood Ice Revue en produceerde elf films. In 1948 zette ze daar een punt achter en vanaf 1951 toerde ze door Amerika en Canada en in 1953 stak zij met haar gezelschap over naar Europa. Ook daar maakte zij furore met wervelende ijsshows. In 1954 vormde zij samen met Holiday on Ice kortstondig een nieuw gezelschap onder de naam Heni-Holiday, maar in 1955 stopte zij definitief met de grote optredens. Zij maakte nog een aantal tv-shows, maar haar gezondheid liet steeds meer te wensen over. In 1970 overleed zij op 57-jarige leeftijd aan leukemie. Sinds 1941 was zij Amerikaans staatsburger.

Hoekstra, A.K. – Schaatsenfabriek te Warga, Friesland waar onder verschillende directies van circa 1825 tot 1965 schaatsen zijn gemaakt. In feite ging het echter om een timmerbedrijf dat voetstapels maakte en zich de schaatsijzers liet toeleveren. Slechts gedurende enkele korte periodes heeft het bedrijf over een eigen smederij beschikt. Niettemin heeft het bijna anderhalve eeuw een toonaangevende rol gespeeld. De schaatsen van Hoekstra werden vele malen bekroond en vonden hun weg door heel Nederland en daarbuiten. Het lijkt daarom waarschijnlijk dat het bedrijf lang gezegend is geweest met een vooruitstrevend denkend commercieel-technisch management. Het introduceerde rond 1885 zowel de Friese doorlopers als de Wichers-de Salis-schaatsen. De Nederlandse schoonrijders rijden nog steeds het liefst op schaatsen van Hoekstra.

Holiday on Ice - Deze befaamde ijsshow is voortgekomen uit de vele kleine gezelschappen die in de VS in de jaren-30 in theaters en hotels op kleine ijsvloeren (circa 7 x 10 meter) ijsrevues verzorgden.Frederick Brothers Artist's Corporation presenterde tussen kerst en Nieuwjaar 1943 in Toledo, Ohio de eerrste show onder de naam 'Holiday on Ice'. Het was echter Morris Chalfen die in 1945 Holiday on Ice definitief op de kaart zette. Chalfen was mede-eigenaar van Skating Vanities, dat in 1942 was opgericht als revuegezelschap met rolschaatsacts als middelpunt. Chalfen was een goede bekende in de theaterwereld en stortte zich vanaf 1945 voluit in de ijsshowgekte die Sonja Henie met haar bioscoopfilms op gang had gebracht. Al in 1947 werden de VS te klein en trok het gezelschap de grens over naar Midden- en Zuid-Amerika. Vanaf 1950 werd ook Europa in het programma opgenomen. De andere continenten volgden. Er ontstonden separate, zelfstandige kantoren die eigen shows gingen organiseren. Sonja Henie vond het maar niks, maar had grote moeite haar eigen Sonja Henie Ice Revue te managen. Begin jaren-50 besloot ze echter tot samenwerking en werd het gezelschap enige tijd als Henie-Holiday Revue gepresenteerd. Tegen 1955 was Holiday on Ice een instituut geworden met een wereldwijde reputatie. Vrijwel alle wereld- en Olympische kampioenen hebben bij Holiday on Ice onder contract gestaan. Ook 'onze eigen' Sjoukje Dijkstra en Joan Haanappel.

Hollandse schaatsen – De Hollandse schaats kent twee modellen: de Hollandse baanschaats en de Hollandse krulschaats. De baanschaats was een schaats om er recht vooruit mee te rijden; de krulschaats daarentegen was meer een schaats om wat mee te scharrelen. Interessant is dat Le Francq van Berkhey (1773) van mening is dat Hollandse schaatsen aanvankelijk hele houten; (dus van het model baanschaatsen) waren en dat pas in de loop van de 17e en 18e eeuw de halve houten (dus de krulschaatsen) zijn ontwikkeld. De Hollandse baanschaats was een geschikte schaats om tochten mee te maken en deel te nemen aan hardrijderijen, die destijds uitsluitend plaatsvonden op korte banen van 80-160 meter. De Friese en de Hollandse baanschaatsen hebben wel wat van elkaar weg, maar de Hollandse zijn 'geblokter' dan de Friese. Hollandse baanschaatsen hadden eerder dan de Friese schaatsen doorlopende schaatsijzers. De Hollandse krulschaats is duidelijk een andere schaats. Het meest kenmerkend is uiteraard de ijzeren krul die voor de voetstapel uitsteekt en soms hoog oprijst. Opmerkelijk is dat Hollandse krulschaatsen in tegenstelling tot de gewone Hollandse schaatsen heel vaak een vioolvormige voetstapel hebben en vrijwel nooit een doorlopend schaatsijzer. De meeste krulschaatsen munten uit in sierlijkheid. Kijk voor meer informatie en illustraties in het hoofdmenu onder 'soorten schaatsen/baanschaatsen' respectievelijk 'soorten schaatsen/krulschaatsen'.

Hooggelegen banen - De lucht wordt ijler naarmate deze zich verder van de aarde bevindt. In ijle lucht wordt minder weerstand ondervonden, maar ijle lucht heeft als nadeel dat er minder zuurstof in zit, waardoor voor de rijder minder energie beschikbaar is. Het voordeel weegt echter zodanig tegen het nadeel op dat er theoretisch circa 10% tijdwinst kan worden geboekt. Uit de huidige wereldrecordlijsten blijkt dat dit inderdaad zo is. Hooggelegen banen als die van het Canadese Calgary (1000 m) en het Amerikaanse Salt Lake City (1423 m) staan aan de top.

Houten noren – Al rond 1900 waren geheel metalen schaatsen met vaste schoenen gemeengoed onder de internationale wedstrijdrijders. Ze waren echter onbereikbaar duur voor de gemiddelde Nederlander. Om toch aan de vraag naar schaatsen met langere schaatsijzers tegemoet te komen werd in Nederland de houten noor ontwikkeld. Hun zondagse naam was Stheemannschaatsen naar hun ontwerper. De houten noor had het model van de Friese Laagspringer als basis. Deze schaats was in feite een extra lange Friese doorloper. De laagspringer had al aan de achterzijde een staartje maar Stheemann verving het lage neusje van de Friese schaats door een overeenkomstig voorziening aan de voorkant. Zo ontstond een lange lage schaats waarin de smalle schaatsijzers goed werden ondersteund. Dit model schaatsen kon tegen redelijke prijzen worden geproduceerd en werd in korte tijd razend populair bij iedereen die tochten wilde rijden. Houten noren zijn in Nederland tot circa 1960 geproduceerd, maar waren ook daarna nog lang te koop, zij het dat ze werden gemaakt in Oost-Europa of het Verre Oosten. Kijk voor meer informatie en illustraties in het hoofdmenu onder 'soorten schaatsen/baanschaatsen'.

Houten schaatsen – Met ‘houten schaatsen’ worden schaatsen bedoeld waarvan het schaatsijzer in een houten voetstapel is gebed. De houten voetstapels waren een constructief logisch vervolg op het gebruik van botten of glissen toen het ijzeren schaatsbeslag zijn intrede treed. Hout kon goed worden bewerkt en de aanvankelijk platte ijzeren 'zool' kon er eenvoudig omheen worden geklemd. Toen glijden overging in 'krassen' en het ijzer steeds smaller, maar ook hoger werd, werd in de onderkant van het hout een gleuf aangebracht om het ijzer steun te geven tegen vervorming. Het ijzer werd na verloop van tijd aan de voorzijde vastgezet door middel van een aangesmede kramhaak en aan de achterzijde door middel van een nagel en later een schroef die door een gat in de voetstapel gedraaid werd in een aan het ijzer gesmeed oog. Houten schaatsen werden door middel van riempjes en linten onder de schoen bevestigd. De laatste Nederlandse houten schaatsen zijn in 1999 gemaakt in de sociale werkplaats Finkenburgh in Koudum, die in 1992 de inventaris van de IJlster schaatsenfabriek Frisia had overgenomen.

Houtjes - In het schaatsjargon werden voetstapels houtjes genoemd. Friese schaatsen hebben een geheel met hout bekleed schaatsijzer, voornamelijk om het dunne, naar voren stekende, deel van het ijzer te ondersteunen. In de 19e eeuw noemde men dit hele houten. Volgens Le Francq van Berkhey (1773) waren de Hollandse schaatsen aanvankelijk ook hele houten. Maar in de loop van de 17e en 18e eeuw zouden ze plaats hebben gemaakt voor wat men toen halve houten ging noemen: schaatsen waarbij de voetstapel onder de neus van de schoen eindigt, maar het schaatsijzer verder liep en uitmondde in een fraaie krul.