K-woorden

Kaakslee - Op 16e eeuwse prenten en schilderijen zien we zo nu en dan een kindersleetje dat is gemaakt van de onderkaak van een paard. Daartoe werd in de kaakwanden een plankje aangebracht, waarop het kind kon zitten. Met behulp van prikstokken kon het zichzelf voortbewegen, zoals de afbeelding laat zien.

Kaiser, Stien (1938) - Tussen 1948 en 1965 werd het hardrijden gedomineerd door Russinnen; de andere nationaliteiten kwamen er gewoon niet aan te pas. Stien Kaiser bracht daar verandering. Zij doorbrak de hegemonie door in 1967 en 1968 wereldkampioen te zijn. Daarmee werd ze tevens de eerste Nederlandse vrouw ooit die deze titel op zak had. Zij hield enige tijd het wereldrecord op de 1500 en 3000 meter.

Kamp – Bij het kortebaanrijden gebruikte uitdrukking als beide rijders gelijktijdig de finishlijn passeren. Er moet dan opnieuw worden gereden tot er een winnaar is.

Kermis - De kermissen zijn volgens Jan ter Gouw (1871) ontstaan uit de gewoonte om de (ver)jaardagen van de kerkwijdingen te vieren met een (kerk)mis en een groot feest. Vroegere kermissen hadden het karakter van jaarmarkten, waar de reizende middenstanders hun waren, diensten en kunsten aanboden. Maar waar ook plezier werd gemaakt. Men keek zijn ogen uit bij het zien van acrobaten, goochelaars en bijzondere mensen als dwergen, reuzen, aan elkaar vastgegroeide tweelingen, vrouwen met drie borsten, negers, enzovoort. Ook honden en apen moesten hun kunstjes laten zien en toen rond 1760 de eerste attracties met paarden in de hoofdrol hun intrede deden, werd daarmee de kiem gelegd voor de ontwikkeling van het circus. In winterse tijden gingen de kermisattracties gewoon het ijs op. De koek- en zopiekramen zorgden voor anijsmelk, maar uiteraard ook voor bier, bisschopswijn en jenever. De boer ging uit rijden met zijn (n)arrenslee. Er werd door jong en oud gekolfd dat het een lieve lust was; er werd zelfs op het ijs getold en er bestond een draaimolen met sleetjes. Kortom, iedereen was op het ijs en maakte er een gezellige boel van. Voor buitenlanders was dit een vreemde gewaarwording: de doorgaans wat stijf aandoende Nederlanders ontdooiden op het ijs. Op het ijs werd iedereen gelijk en verloren rangen en standen hun betekenis. En daar is in de loop van de eeuwen eigenlijk geen verandering in gekomen.

Keulen-Deelstra, Atje (1938) - Na Stien Kaiser was Atje Keulen-Deelstra de tweede Nederlandse die wereldkampioen hardrijden werd. Atje lijkt een laatbloeier maar was dat niet, want van jongs af was zij op het ijs te vinden. Zij kwam echter pas met het grote wedstrijdschaatsen in aanraking toen in 1966 de overdekte Thialfbaan in Heerenveen werd geopend. Inmiddels was zij 30 en moeder van drie kinderen. Zij bleek een stereotype Friezin met een ijzeren wil en sprak velen tot de verbeelding. In 1970 werd ze wereldkampioen en die titel prolongeerde ze in 1972, 1973 en 1974. In de laatste drie jaren was ze tevens Europees kampioen. Zij beëindigde haar carriere in 1974, maar was nog lang actief in het marathoncircuit. Het zou 23 jaar duren voor zij, althans voor de Europese titel, in Tonny de Jong een opvolgster kreeg.

Keulse schaatsen - Schaatsen van Duitse makelij werden wel aangeduid als Keulse schaatsen vanwege de concentratie van metaalwarenfabrieken in de buurt van Keulen (Remscheid, Solingen, Wuppertal). Deze fabrieken hebben heel veel halffabricaten (schaatsijzers, boutjes, moertjes, eikeltjes) aan de Nederlandse schaatsenmakers geleverd. Verscheidene van deze fabrieken specialiseerden zich tot schaatsenfabrikant. Duitse schaatsen werden voornamelijk voor de export gemaakt en vonden hun weg dan ook over de gehele wereld. Daartoe werden buitenlandse modellen domweg gekopieerd. Zo ook de in de VS ontwikkelde verstelbare metalen onderschroefschaatsen. De Duitse fabrikanten ontwikkelden deze verder, waardoor eigen productlijnen ontstonden. Grote namen waren Becker, Gloria, Hudora, Polar en Stürmer.

Kinderschaatsen - Leren schaatsen is doorgaans letterlijk een kwestie van vallen en opstaan. De meeste Nederlandse kinderen hebben zo rond hun vierde voor het eerst schaatsjes aan. Maar voor ze echt zelfstandig kunnen schaatsen gaan er nog wel een paar winters voorbij. In die tijd groeien de voetjes hard. Tegenwoordig maken veel ouders daar dankzij de toegenomen welvaart geen probleem meer van: ze kopen als dat nodig is gewoon een maatje groter. Vroeger lag dat wel een beetje anders. Een stel schaatsjes kostte al gauw een dagloon en omdat het gemiddelde gezin 4-5 kinderen omvatte werd zuinig met de schaatsjes omgesprongen. Ze gingen binnen de familie en het gezin van kind op kind. Vaak leerden kinderen schaatsen op twee verschillende bij elkaar gezochte schaatsjes van stelletjes waarvan er een was gesneuveld. Soms werden ze eindeloos gerepareerd. Er zijn dan ook weinig houten kinderschaatsjes die antiek genoemd mogen worden.

Klapschaatsen - In de strijd om de honderdsten van seconden is van alles bedacht om de hardrijders nog sneller te laten gaan. Een van deze innovaties betreft de klapmechanismen van de laatste tijd. Hoewel... dergelijke constructies bestonden al aan het begin van de 20e eeuw, maar zijn toen nooit op voldoende schaal uitontwikkeld om in productie te worden genomen. Lange tijd is gedacht dat het voordeel van de klapschaatsen zou liggen in het verder kunnen strekken van de enkel waardoor beter zou kunnen worden afgezet. Uit wetenschappelijk onderzoek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam is echter gebleken dat het voordeel voortspruit uit het samenvallen van het natuurlijke afwikkelpunt van de voet en het draaipunt van de klapschaats. Daardoor kan meer afzetenergie op de schaats worden overgebracht. Dit soort schaatsen werd voor het eerst gebruikt tijdens de Olympische winterspelen in Calgary. Het was Tonny de Jong die in 1997 met het halen van een gouden medaille bij de Europese kampioenschappen het voordeel aantoonde.

Klauwen – Krachtige vorm van schaatsen waarbij meer gelopen dan gegleden wordt. Wordt gebruikt bij het starten en bij het rijden van de korte baan.

Kleine IJstijd - De periode tussen grofweg half 1500 en begin 1700 wordt wel de Kleine IJstijd genoemd. De temperaturen lagen toen zowel 's zomers als 's winters een stuk lager dan 'gewoon'. Van november tot maart/april werd het weer gekenmerkt door heel veel sneeuw en ijs. De schilderijen van Pieter Brueghel Sr. en van Hendrick Avercamp spreken boekdelen. Maar ook andere schilders werden erdoor geïnspireerd. In de Galerij kunt u van een flink deel van hun kunstwerken genieten.

KNSB – Op 17 september 1882 werd in Amsterdam de Nederlandse Schaatsenrijders Bond opgericht. Aan de wieg stonden tien verenigingen, te weten de Amsterdamse Skating Club, de Amsterdamse IJsclub, de IJsvereniging Groningen, de IJsclub voor Haarlem en omstreken, de IJsclub Heerenveen, de IJsclub Kralingen en omstreken, de IJsclub Leeuwarden, de Leidse Studenten IJsclub, de Vereniging voor Volksvermaak te Steenwijk, de IJsclub Winsumer IJsbaan. De heer M.J. Waller werd de eerste voorzitter en de heer mr. J. van Buttingha Wichers de eerste secretaris. Bij gelegenheid van het 40-jarig bestaan werd de bond in 1922 koninklijk. Het bondsbureau is lange tijd gevestigd geweest in Amsterdam, maar bevindt zich tegenwoordig in Hoogland (gemeente Amersfoort).

Koek-en-zopie – Als het economische leven door de vorst stil lag probeerden velen er een paar centen bij te verdienen door een kraam op het ijs te zetten waar wat kon worden gegeten en gedronken.

Koeribben – Er zijn verschillende aanwijzingen dat in de oudheid behalve op middenvoetsbeenderen ook op ribben werd gegleden. Er is zelfs een theorie dat het glijden op ribben ouder is dan het glijden op middenvoetsbeenderen en Scandinavisch van oorsprong is. De Noormannen zouden de kunst van het glijden in zowel Schotland als Nederland geïntroduceerd hebben. Het glijden op koeribben zou volgens de aanhangers van deze theorie dan ook de basis zijn geweest voor zowel het skiën als het schaatsenrijden.

Koning, (Coen) C.J.J. de (1879-1954) - Was Jaap Eden de eerste Nederlandse wereldkampioen hardrijden, Coen de Koning werd de tweede. Hij won in 1905 tijdens de wereldkampioenschappen in Groningen overtuigend door op alle afstanden als eerste te eindigen. In 1906 vestigde hij in Davos een werelduurrecord dat bijna vijftig jaar overeind zou blijven: 32.370 meter. Toch lijken nog altijd de twee Elfstedentochten die hij op zijn naam schreef meer tot de verbeelding te spreken: 1912 en 1917.

Koninginnenschaatsen – De koninklijke familie heeft altijd enthousiaste schaatsers gekend. Tegenwoordig denken we dan onmiddellijk aan Koning Willem-Alexander, die in 1986 (toen nog Prins van Oranje) aan de Elfstedentocht deelnam, maar de koninginnen Wilhelmina en Juliana moeten niet worden vergeten. Van beiden zijn tal van foto's in omloop waarop zij schaatsend staan afgebeeld. Doordat Wilhelmina eind 19e eeuw aan de schaatsenfabriek G.S. Ruiter te Akkrum een briefje liet schrijven waarin zij de kwaliteit van de door haar gebruikte schaatsen roemde, werd het betreffende model voortaan aangeprezen als 'koninginnenschaatsen'. Het betrof verder ontwikkelde Friese Doorlopers, die waren voorzien van verkoperde voet- en hakplaten en die in plaats van met lint, met gespjes werden ondergebonden. De schaatsen waren gemaakt naar een ontwerp van G. Vissering en werden tot dan ook wel Vissering-Ruiterschaatsen genoemd.

Kortebaan – Friese hardrijders reden traditionele op korte banen. Deze banen bestaan uit twee naast elkaar gelegen stroken met aan het einde een keerpunt. Op het keerpunt wisselen de rijders van strook. De afstand op de korte baan voor heren is 160 meter, voor dames 140 meter. Toen het hardrijden aan het eind van de 19e eeuw internationaal werd en de afstanden langer, bleven de Friezen aan de korte baan hechten, waardoor het lang heeft geduurd alvorens er uit hun rijen een hardrijder van internationale faam voortkwam. Bij het rijden van de korte baan wordt de winnaar vastgesteld door middel van afvalraces. Er vond dus geen tijdwaarneming plaats, zoals bij het rijden van de lange baan.

Kouwe Drukte – Periodiek van de verzamelkring De Poolster, dat driemaal per jaar verschijnt. Zie ook De Poolster.

Kruisingslijn – In een ovale wedstrijdbaan moeten de rijders om gelijke afstanden te rijden wel eens van baan wisselen. Hiertoe bevindt zich op het rechte stuk tegenover de finishlijn een strook van 70 meter die kruisingslijn wordt genoemd.

Kunstrijden – Vorm van schaatsen waarbij de nadruk ligt op artisticiteit en precisie. Het wordt daarom ook wel artistic skating genoemd. Deze vorm van schaatsen is midden 19e eeuw door de Amerikaan Jackson Haines ontwikkeld en naar Europa gebracht, waar het in Wenen tot volwassenheid kwam. Toen de ISU (International Skating Union) zich met het organiseren van internationale wedstrijden ging bemoeien, stond deze vorm van kunstrijden voor ogen. In Engeland was echter binnen de vele ijsclubs een vorm van kunstrijden ontwikkeld die paste bij de relatief kleine ijsvloeren van de vele overdekte kunstijsbanen. Hierbij lag de nadruk op de beheersing van de schaatstechniek. Deze moest worden gedemonstreerd door het nauwkeurig naschaatsen van bepaalde figuren. Na veel overleg werd besloten om de wedstrijden voor de internationale titels te laten bestaan uit een mix van beide scholen: enerzijds een aantal verplichte figuren en anderzijds een vrije oefening. In de loop der jaren verschoof de nadruk niettemin steeds meer naar de voor de kijkers aantrekkelijke vrije oefening. Sinds 1990 zijn de verplichte figuren geheel uit het programma verdwenen. Aanvankelijk was het internationale kunstrijden uitsluitend een mannenaangelegenheid. Toen de vrouwen daarmee geen genoegen meer namen, mochten zij in eerste instantie gewoon met de mannen meeschaatsen. Maar dat werd al snel unfair gevonden en in 1906 kwamen er afzonderlijke wedstrijden voor mannen en vrouwen, zij het alleen op wereldniveau. In 1908 kwamen er tevens wedstrijden voor het paarrijden; het duurde echter tot 1952 voordat er internationale wedstrijden voor ijsdansen werden georganiseerd. Ook het aan populariteit winnende synchroonschaatsen valt in de categorie kunstrijden, maar verkeert internationaal gezien nog in de demonstratiefase.

Kunstschaatsen – Schaatsen voor het kunstrijden hebben korte hol geslepen ijzers met een relatief kleine radius. Daardoor is de schaatser goed wendbaar en kan zowel op de buitenkant als op de binnenkant van het ijzer worden gereden. Bovendien zijn ze aan de voorkant voorzien van tanden, die het mogelijk maken op de punt van de schaats te staan, bijvoorbeeld voor het maken van pirouettes.

Kunstijsbaan (indoor) - In het midden van de 19e eeuw was men in Engeland begonnen met experimenten om met behulp van grote koelmachines ijsvloeren aan te leggen in besloten ruimtes. Technisch bleek dit realiseerbaar, maar de benodigde installaties waren zeer omvangrijk en de eerste banen waren dan ook hooguit iets van 8 bij 12 meter. De eerste overdekte ijsvloer werd in 1876 in Londen geopend, waarna Manchester (1877) en Southend (1879) volgden. De eerste ijsbanen waren niet alleen klein, maar hadden ook te kampen met een veel te hoge luchtvochtigheid, waardoor er een permanente mist over het ijs hing. Het schaatsen in zo'n klein zaaltje was kostbaar en werd bovendien door de vochtige omgeving niet gezond geacht. De exploitanten van het eerste uur hadden het dus niet gemakkelijk. Niettemin heeft de baan in Southend 10 jaar bestaan; de ander twee echter niet veel meer dan twee jaar. De koeltechniek schreed voort en rond de wisseling van de 19e naar de 20e eeuw werden overdekte ijsvlaktes van 60 x 15 meter een normaal verschijnsel. Schaatsen werd een hype en de ene na de andere overdekte ijshal werd geopend. Londen, Parijs en New York (foto) hadden elk twee ijshallen en Brighton, Brussel, München, Philadelphia, Baltimore en Brooklyn hadden er elk één. Toch waren ook deze overdekte banen geen lang succes beschoren. Spoedig was het nieuwtje eraf en raakte men uitgekeken op het rondjesdraaien op het toch nog steeds betrekkelijk kleine oppervlak. Er bleven kleine clubjes van echte liefhebbers over en verder probeerden de exploitanten het hoofd boven water te houden door het organiseren van demonstaties, ijsshows en ijshockeywedstrijden.

Kunstijsbaan (outdoor) - In 1909 werd in Wenen de eerste kunstijsbaan geopend. Dit was een in de open lucht gelegen baan die dus alleen kon worden gebruikt bij vriezend weer. Het feit dat er in 1912 en 1914 een tweede en derde baan bijkwam laat duidelijk zien hoe populair het schaatsen destijds in Wenen was. De bekende Zwitserse banen in Davos en Sankt Moritz werden pas na de Eerste Wereldoorlog geopend. In eerste instantie ging het bij dit soort banen om ijsvloertjes voor het kunstrijden. Pas veel later werden deze banen voorzien van 400 meterringen voor het hardrijden.

Kür - Het Weense woord voor oefening. Traditioneel wordt bij het kunstrijden een wedstrijdonderdeel kür genoemd.