F-woorden

Fen skates – Engelse baanschaats, die zodanig van vorm is dat de rijder enigszins voorover staat. Daardoor oefent hij op natuurlijke wijze druk uit op het voorste deel van het ijzer. Dit gegeven maakte de schaatsen bijzonder geschikt voor het rijden van de toen in Engeland gebruikelijke relatief korte banen van 1-1,5 mijl. Fen skates worden ook wel Whittlesey runners genoemd.

Fen skating - De streek tussen Cambridge en Grimsby bestaande uit de graafschappen Cambridgeshire, Lincolnshire en Norfolk, wordt in Engeland traditioneel aangeduid als The Fens. Het is een laaggelegen gebied dat tot het midden van de 17e eeuw veel weg had van de waterrijke Nederlandse merengebieden in Friesland en Noord-Holland. Evenals in Nederland werden in de loop der jaren echter grote stukken drooggelegd. Maar tot het begin van de 20e eeuw werd hier als het weer meewerkte nog volop geschaatst. Er bestond een bloeiende wedstrijdcultuur met een hoogtepunt in de periode 1880-1895. Er werd, evenals bij het Friese kortebaanschaatsen, op naast elkaar gelegen banen gereden met keerpunten aan het eind. Om de gebruikelijke afstanden van 1-1,5 mijl te rijden moest 3-4 keer worden gekeerd. Ook werd er niet op tijd gereden maar in afvalraces. De fen skaters hadden hun (klauwende) schaatsstijl hierop afgestemd en wilden die niet opgeven toen het baanschaatsen tegen het eind van 19e eeuw internationaal werd. Ook hechtten zij aan het gebruiken van hun traditionele houten schaatsen en de modernere Noorse schaatsen deden dan ook pas laat hun intrede. Het is interessant vast te stellen dat het initiatief voor de National Skating Association (NSA) in 1879 vanuit dit hardrijden werd genomen en dat Cambridge de geboorteplaats werd.

Figuurrijden – Een in Engeland ontwikkelde vorm van kunstrijden waarbij het erom gaat bepaalde figuren zo exact mogelijk in het ijs te krassen. Als traditionele figuren gelden: de acht, de slangenboog, de drie, de dubbele drie en de lus. Zij kunnen vooruit en achteruit worden gereden zowel op de binnen- als de buitenkant van het schaatsijzer. Er zijn in de loop van de tijd tal van varianten en combinaties ontwikkeld. Het figuurrijden was een veeleisende sport die in Engeland werd beoefend in clubverband in kleine ijshallen. De daarbij gebruikte schaatsen werden algemeen aangeduid als English style en Kunstrijden.

Fleuren – In de omgeving van Leiden werd zwieren wel fleuren genoemd naar de Leidse broers Cornelis en Paulus Fleur, die in het midden van de 18e eeuw bedreven zwierders moeten zijn geweest.

Flip - De flip is een sprong bij het kunstrijden. Achterwaart-binnenwaarts rijdend buigt de rijder de linker knie, draait de rechtervoet en de rechterarm in de rijrichting, zet de punt van zijn rechter schaats in het ijs, strekt het linker been en lanceert zichzelf. Gelijktijdig maakt hij een schroefbeweging met het bovenlichaam en brengt de armen gekruist voor de borst. De flip lijkt veel op de lutz; het verschil is dat de lutz achterwaarts-buitenwaarts rijdend wordt ingezet. De flip wordt gezien als eenvoudiger dan de lutz. Zie ook Lutz.

Frankrijk - Bekend is dat Lodewijk de XVIe en Marie Antoinette graag uit schaatsen gingen en dat Napoleon Bonaparte in 1791 tijdens het schaatsen bijna verdronk. Ook zijn er tal van foto's van schaatsers op bevroren meren, zoals in het Bois de Boulogne bij Parijs. De eerste (continentale) Europese overdekte ijsbaan werd in 1892 in Parijs geopend. Frankrijk is vooral een land van kunstrijd(st)ers.

Friese baan - Het is interessant en misschien ook merkwaardig dat het schaatsenrijden zich in Friesland (en Groningen) heel anders heeft ontwikkeld dan in Holland. Uit oude kronieken komt het beeld naar voren van Friezen die zo snel mogelijk recht naar voren rijden en van Hollanders die zwierig rijden en meer aandacht hebben voor wat er om hen heen gebeurt. De Hollander vond de Friese manier van schaatsen maar lomp en onbevallig, vooral als het door het vrouwen werd gedaan, die in wedstrijden hun bovenkleding aflegden om niet al teveel gehinderd te worden door het gefladder van hun rokken. Al aan het begin van de 19e eeuw werden er in Friesland ook voor vrouwen (korte-) baanwedstrijden georganiseerd met aantrekkelijke prijzen. Zo vond er in 1805 in Leeuwarden een wedstrijd plaats waaraan door 130 dames werd deelgenomen. De winnares ontving een gouden oorijzer ter waarde van 105 gulden en nummer twee werd met een streng gittenkralen met een fraai gouden kroontje met een waarde van 31 gulden beloond. Dit moeten begin 1800 toch zeer begerenswaardige prijzen zijn geweest.

Friese schaats – Het Friese model bestaat uit een eenvoudige houten voetstapel (het houtje) met een geheel in hout gevat schaatsijzer: (de schenkel). Tot het eind van de 19e eeuw eindigde het schaatsijzer altijd onder de hak; daarna kwamen tot achter de hak verlengde ijzers (doorlopers) in zwang. De halzen van de Friese schaatsen liepen hoog op, maar werden uit veiligheidsoverwegingen van lieverlee lager om tenslotte te verdwijnen. Om te voorzien in de behoefte aan speciale schaatsen ontstonden modellen met extra korte halzen (zgn. korthalzen) voor het kortebaanrijden en juist met extra lange halzen (zgn. laagspringers) voor het langebaanrijden. Kijk voor meer informatie en illustraties in het hoofdmenu onder 'soorten schaatsen/baanschaatsen'.